In 2010 is de Successiewet, de fiscale wet waarin de regels voor schenkingen en erfenissen zijn vastgelegd, ingrijpend gewijzigd. Sedert die tijd is het oppassen geblazen met renteloos lenen aan familieleden. Het komt vaak voor dat ouders voor korte of langere tijd geld lenen aan hun kinderen tegen een lage rente of zelfs zonder rente.
De reden voor de renteloze lening kan zijn om het kind in staat te stellen een huis te kopen. Tot 2010 ging dat goed, tenminste indien de lening direct opeisbaar was. Niet alleen op papier, maar ook in werkelijkheid.
Het kind zou dus ook elders voldoende geld moeten kunnen lenen om de schuld aan de ouders af te lossen of daarvoor zelf voldoende geld op een spaarrekening hebben.
Volgens de nieuwe wet wordt een onzakelijk lage of ontbrekende rente sedert 1 januari 2010 gezien als een schenking. Het is de vraag wat nog gezien kan worden als een zakelijke rente. Geen rente is natuurlijk altijd te laag, maar wat te denken van bijvoorbeeld 3%? Dat kan best een zakelijke rente zijn in deze tijden waarin de marktrente erg laag is. Indien echter wordt afgesproken dat deze lage rente gedurende bijvoorbeeld 10 jaren zal worden gehanteerd, zal sprake zijn van een te lage rente. Bij een bank zou een dergelijke rentevast-periode namelijk leiden tot een hogere rente.
Zodra sprake is van een te lage rente hanteert de wet een fictieve rente van 6%. Alles wat dan per jaar minder aan rente wordt ontvangen dan die 6% wordt gezien als een schenking. Bij een renteloze lening van € 100.000,- bedraagt de schenking dus € 6.000,-. Indien de jaarlijkse vrijstelling van ruim € 5.000,- al is benut, wordt die schenking belast tegen het tarief van 10% en kost dus € 600,- aan schenkingsrecht. Pas als er in enig jaar de belaste verkrijging meer bedraagt dan ruim € 115.000,- (grens 2012), gaat het tarief naar 20%.
Oppassen is het in theorie ook voor partners die onder huwelijkse voorwaarden met verrekenbeding zijn getrouwd. De huwelijkspartners hebben deze voorwaarden op laten stellen om ieder het eigen vermogen te laten behouden en de jaarlijkse besparingen met elkaar te delen. Vaak komt men er echter niet toe om tot werkelijke verdeling over te gaan.
Indien de ene partner in enig jaar meer heeft gespaard dan de ander en het verschil wordt niet werkelijk verrekend, dan ontstaat in principe een vordering van de ander op die ene partner. Van te betalen rente zal dan veelal geen sprake zijn en dus zou de Belastingdienst kunnen stellen dat er voor het vaststellen van de te belasten schenking uitgegaan moet worden van een rente van 6%.
De mogelijke fiscale schade is nog te beperken door in de voorwaarden op te nemen dat na verloop van tijd het recht om verrekening te vorderen vervalt of om te bepalen dat de vorderingen jaarlijks verhoogd zullen worden met een markconforme rente.