Er is een voorstel ingediend dat het terugvragen van BTW van oninbare facturen makkelijker moet maken. Deze wijziging moet ingaan per 1 januari 2017 mits de eerste en tweede kamer de voorstellen aannemen.
Tot op heden is het terugvragen van BTW van oninbare facturen een vrij bewerkelijke weg. Er moet vast staan dat de vordering niet meer wordt geïnd. De huidige praktijk is dat er een apart verzoek moet worden gedaan aan de belastingdienst. Dit verzoek zal zodanig gedocumenteerd moeten zijn dat vast staat dat de vordering niet meer wordt geïnd. Kopie facturen moeten worden meegezonden en veelal een slotuitdelingslijst van de curator of een schrijven van de schuldenaar dat niet meer betaald zal worden.
In het wetsvoorstel is voorgesteld dit traject te vereenvoudigen. Dit gebeurd via de introductie van een één jaar criterium en de teruggaaf laten verlopen via de reguliere aangifte omzetbelasting. Vergoedingen worden geacht niet meer opeisbaar te zijn na verloop van één jaar na opeisbaarheid. De teruggaaf moet dan ook in het betreffende aangiftetijdvak worden meegenomen. De BTW van een factuur die opeisbaar is geworden in bijvoorbeeld april 2016 en nog niet betaald is in april 2017 kan in de aangifte over april 2017 (of 2e kwartaal 2017) worden teruggevraagd. Voor facturen die opeisbaar zijn geworden in 2015 is een fictie in de wet geplaatst dat het tijdstip van opeisbaarheid is gelegen op 1 januari 2016. De BTW op deze facturen zal dus terug te vragen zijn in de aangifte over januari 2017.
Indien later alsnog (een deel van) het bedrag van de factuur wordt ontvangen, wordt de BTW in dat tijdvak opnieuw verschuldigd.
De keerzijde is, namelijk bezien vanuit de positie van de schuldenaar, dat deze de BTW op facturen die niet zijn voldaan weer verschuldigd wordt één jaar na opeisbaarheid. Ook de schuldenaar dient dus deze BTW aan te geven in het desbetreffende tijdvak.
Het is dus zaak om in 2017 bij de aangiften omzetbelasting de ouderdomsanalyse van debiteuren (en crediteuren!) goed in de gaten te houden.